- comprendre
- comprendre [kõprãdr]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 begrijpen ⇒ beseffen, verstaan, duidelijk inzien2 bevatten ⇒ omvatten, bestaan uit3 meerekenen ⇒ meetellen, inbegrepen doen zijn (bij)♦voorbeelden:1 comprendre les choses • tolerant zijncomprendre un code • een code kunnen ontcijferencomprendre la plaisanterie • tegen een grapje kunnencomment comprenez-vous le rôle d'un conseiller? • hoe ziet u de rol van een raadsman?voilà comme je comprends des vacances • dat is voor mij de ideale vakantiefaire comprendre qc. à qn. • iemand iets duidelijk makense faire comprendre • zich verstaanbaar maken, zich duidelijk uitdrukkenje n'y comprends rien • ik begrijp er niets vancomprendre qc. à demi-mot • maar een half woord nodig hebbenj'ai compris que 〈+ aantonende wijs〉 • ik heb bemerkt dat, ik heb ingezien datje comprends que 〈+ aanvoegende wijs〉 • ik kan me goed voorstellen datje comprends • ik snap het¶ je comprends! • nou en of!II se comprendre 〈wederkerend werkwoord〉1 begrijpelijk zijn2 elkaar begrijpen♦voorbeelden:1 cela se comprend (de soi) • dat is te begrijpen, dat spreekt vanzelf1. v1) begrijpen, beseffen2) bestaan uit3) meerekenen2. se comprendrev1) begrijpelijk zijn2) elkaar begrijpen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.